Citroen nieuws per model
- Citroen (Grand) C4 Picasso (16)
- Citroen 2CV (38)
- Citroen Adverteerders (2)
- Citroen Ami (7)
- Citroen Autosport (27)
- Citroen AX (7)
- Citroen Axel (4)
- Citroen Berlingo (11)
- Citroen Bevriende organisaties (3)
- Citroen BX (10)
- Citroen C-Elysée (2)
- Citroen C-Zero (9)
- Citroen C1 (5)
- Citroen C2 (3)
- Citroen C3 (18)
- Citroen C3 Picasso (5)
- Citroen C3 Pluriel (6)
- Citroen C35 (2)
- Citroen C4 (1928-1932) (1)
- Citroen C4 (2004-heden) (33)
- Citroen C5 (21)
- Citroen C6 (1928-1932) (3)
- Citroen C6 (2005-2012) (8)
- Citroen Citroën-organisatie (1)
- Citroen Concept Cars (32)
- Citroen CX (36)
- Citroen DS 3 (35)
- Citroen DS 4 (11)
- Citroen DS 5 (14)
- Citroen DS 7 (4)
- Citroen DS-nieuws (5)
- Citroen Dyane (2)
- Citroen Evasion (2)
- Citroen Evenementen (351)
- Citroen Forum (58)
- Citroen Garages (14)
- Citroen GS/GSA (10)
- Citroen HY (2)
- Citroen ID/DS (40)
- Citroen Jumper (2)
- Citroen Jumpy (16)
- Citroen Nederlandse clubs (1)
- Citroen Overig (271)
- Citroen Panhard (2)
- Citroen Saxo (1)
- Citroen SM (16)
- Citroen Traction Avant (14)
- Citroen Visa (8)
- Citroen Xantia (6)
- Citroen XM (11)
- Citroen Xsara (2)
- Citroen Xsara Picasso (1)
Deutsch en Bonnet: kampioenen en kampioenenmakers
Uit een kleine Citroën-garage in Champigny-sur-Marne ontstaan maar liefst drie merken van sportauto's die met kleine twee- en viercilindermotoren hun klassen domineren en zelfs V8- en V12-monsters achter zich laten. We gaan terug naar 1932.
1938-1949 D.B-Citroën
Charles Deutsch (1911-1980) en René Bonnet (1904-1983) ontmoeten elkaar in 1932. Charles Deutsch had de Citroën-garage van zijn moeder geërfd, maar geeft na zijn studie aan de Ecole Polytechnique de voorkeur aan een carrière bij de Conseil général des ponts et chaussées en verkoopt de garage aan René Bonnet. De twee worden vrienden en ontwikkelen plannen om hun eigen auto’s te bouwen. In 1938 ontstaat de open DB1, in 1939 gevolgd door de gesloten DB2 in dezelfde stijl. DB3 wordt nooit gebouwd, want tijdens de oorlog ligt de productie stil.
In 1949 is de teller opgelopen tot DB9 en heeft D.B dankzij diverse overwinningen en ereplaatsen al zoveel merkbekendheid opgebouwd dat de sprong naar een seriemodel verantwoord lijkt. Op de autosalon van Parijs toont D.B een GT met een bij Antem gebouwde koets en de motor van de Traction Avant 11CV. Citroën geeft echter geen toestemming voor het gebruik van deze motor, wat een zware financiële slag voor D.B betekent. D.B wendt zich van Citroën af en sluit met Panhard een overeenkomst voor de levering van motoren.
1949-1955 D.B-Panhard naast Panhard
Panhard voert een ruimhartig beleid voor het gebruik van zijn luchtgekoelde tweecilindermotoren. Diverse constructeurs onderkennen dat ze bij een geringe inbouwhoogte licht, sterk en duurzaam zijn. Zo ontstaat een lange lijst van Panhard-afgeleiden. De eerste D.B met Panhard-motor is de Racer voor de 500-klasse, waaruit later de Formule 3 en de Formule Junior zullen ontstaan. Hiervan worden er vijftien gebouwd, die in Europa en Amerika succesvol zijn en voor nog meer merkbekendheid zorgen.
In 1954 krijgt de Racer 500 een vervolg in de Monomill, waaromheen de eerste merkpromotieklasse wordt georganiseerd. D.B richt een apart bedrijf op dat de auto’s met financiële hulp van Panhard en andere sponsoren exploiteert. In voorwedstrijden van grote races doen jonge coureurs tegen geringe kosten en met identiek materiaal ervaring op en vermaken ze het publiek. Het Franse verbod op autoraces na de ramp van Le Mans 1955 betekent het einde voor de klasse Monomill. Intussen verzamelt D.B steeds meer overwinningen. Hoewel Charles Deutsch weinig tijd voor D.B heeft en René Bonnet zich vooral voor races lijkt te interesseren, presenteert D.B in 1952 opnieuw een GT. De carrosserie van Frua overtuigt niet. De in 1954 zelf ontwikkelde Coach doet het wat beter, maar René Bonnets inschatting dat de sportieve successen van D.B verdere verkoopinspanningen overbodig zouden maken, lijkt niet juist te zijn.
1956-1961 D.B als renstal van Panhard
De ramp van 1955 betekent voor D.B niet alleen slecht nieuws. Panhard besluit om iets meer afstand van de autosport te nemen en draagt de fabrieksrenstal over aan D.B. Voor de exploitatie daarvan ontvangt D.B een jaarlijkse financiële ondersteuning. Steeds vaker wint D.B de Prix de la performance tijdens de 24 uur van Le Mans en zelfs in de algemene ranglijst laat D.B dankzij het lage gewicht en de aerodynamica van zijn auto’s concurrenten met veel meer cilinderinhoud en vermogen achter zich. Toch ontstaat langzaam een verwijdering tussen de theoreticus Charles Deutsch en de ambachtsman René Bonnet. Voor Deutsch is D.B een nevenactiviteit, voor Bonnet is het zijn leven. Het racen is zo’n dure aangelegenheid dat D.B voortdurend in geldnood verkeert. Nadat hem in 1960 meegedeeld wordt dat Panhard geen fondsen heeft voor de ontwikkeling van zwaardere en modernere motoren, rijpt bij Bonnet langzaam het idee om zonder Deutsch verder te gaan en begint hij besprekingen met Renault voor de levering van motoren.
1961-1964 Automobiles René Bonnet
Het 10%-belang van Charles Deutsch in E.P.A.F., de productiemaatschappij van Automobiles D.B, wordt in juni 1961 uitgekocht, waarna in september de naam van het bedrijf verandert in Automobiles René Bonnet. Een van Engins Matra gehuurd pand in Romorantin wordt de productielocatie van het nieuwe merk. Bij Le Mans 1962 gaat een fraaie Spider met 706 cc Renault-motor van start, maar de meeste aandacht is voor de elegante Djet: de eerste in serie geproduceerde auto met middenmotor. De D.B Le Mans wordt voortgezet als René Bonnet Missile en de D.B Le Mans Grand Luxe als René Bonnet Le Mans. Ondanks overtuigende resultaten in de racerij ontwikkelen de verkopen van Automobiles René Bonnet zich te langzaam en zo lopen de verliezen steeds verder op. In 1964 eisen de geldschieters, waaronder Matra, het vertrek van René Bonnet uit zijn bedrijf. De René Bonnet Djet gaat verder als Matra-Bonnet Djet, daarna als Matra Djet en uiteindelijk als Matra Jet. Zo ontstaat de autodivisie van Matra, die het wel lukt om én in de racerij én in de verkoop van serievoertuigen succesvol te zijn. René Bonnet blijft tot aan zijn pensioen actief in het garagebedrijf te Champigny-sur-Marne.
1962-1967 CD
Ook Charles Deutsch stuurt bij de 24 uur van Le Mans in 1962 auto’s van zijn eigen merk van start. Het fabrieksteam van Panhard Automobiles schrijft vijf CD’s Dyna in en wint net voor René Bonnet de Prix de la performance. Uit de CD Dyna ontstaat nog in hetzelfde jaar het seriemodel Panhard CD. De door CD geleverde documentatie was goed genoeg voor de bouw van enkele racewagens in handwerk, maar niet voor serieproductie met een netwerk van toeleveranciers, waardoor de relatie tussen Panhard en Charles Deutsch verzuurt. In de 24 uur van 1963 rijdt één CD met een DKW-motor. In 1964 kan Charles Deutsch Panhard toch weer verleiden om een fabrieksteam met twee buitengewoon aerodynamische Panhards CD Le Mans in te zetten. Vanwege mechanische problemen wordt dat geen succes. In 1965 probeert CD het met een motor van Alfa Romeo en in 1966 gaat CD in zee met Peugeot voor de motorisering van drie zeer fraaie CD’s SP66. Ze vallen zowel in 1966 als in 1967 uit, waarna Charles Deutsch zich definitief uit de racerij terugtrekt. Zijn ingenieursbureau SERA-CD blijft actief en bestaat ook nu nog als Sera Ingénierie. Tot zijn dood in 1980 bekleedt Charles Deutsch diverse bestuursfuncties in de autosport, waaronder die van directeur van de 24 uur van Le Mans.
Meer lezen en reageren
De productie van D.B, Automobiles René Bonnet en CD is hier op het forum gedocumenteerd: klik. Meer achtergrondinformatie vind je bij het Panhard Racing Team, bij de Amicale D.B, op DB – René Bonnet en bij de Club René Bonnet Matra Sports. Je kunt hier reageren.
tekst: RensKorevaar, foto’s: archief .(JavaScript moet ingeschakeld zijn om dit e-mail adres te bekijken)